Confronteren
Anderen een spiegel voor kunnen houden, kunnen benoemen welk gedrag zij vertonen en het effect daarvan op het eigen gedrag of dat van anderen kunnen aangeven.
Gedragsvoorbeelden:
- Impliciete vooronderstellingen expliciet maken;
- Stiltes kunnen toelaten;
- Eigen gevoel en indruk verwoorden;
- Gedrag van een ander in het hier-en-nu kunnen benoemen en parallellen trekken met gedrag elders (op de werkvloer);
- Weerstanden benoemen;
- Kunnen benoemen wat voor negatief effect het gedrag van de ander heeft op zichzelf en op anderen;
- Zowel negatieve als positieve feedback kunnen geven;
- Direct communiceren ook al betreft het een boodschap waar de ander niet op zit te wachten;
Reflectievragen:
- Als u last heeft van andermans gedrag (bijvoorbeeld te laat komen), zegt u daar dan wat van? Kunt u een voorbeeld geven?